In Nederland is het verschijnsel bedevaart nogal onbekend.
Weinigen weten, dat je ter bedevaart kan gaan in Heiloo
of in Noordwijk, de plaats waar ik geboren ben en waar
de heilige Jeroen wordt (of werd) vereerd. Ben herinnering,
die meer met de spanning van het gaan naar het buitenland
dan met godsvrucht te maken, heb ik aan Kevelaer. En dan
de Stille Omgang van Amsterdam. Die heb ik als jongen
meegemaakt.
In die avond ging je mee in een bus volwassen mannen
naar die verre grote stad en liep je mee in een zwijgende
stoet, die zwenkte langs stille straten en walleges vol
dames achter het raam. Dat zwijgend voortlopen van duizenden
mannen, vrouwen mochten niet meedoen, heeft een grote
indruk op me gemaakt, toendertijd. Dan Lourdes, de topplaats
van Europese devotie. Twee keer ben ik er geweest, als
verkenner en als dienstplichtige. verbaasd heb ik er gekeken
naar al die stoeten
zingende gelovigen, onder aa nvoering van hun pastoors.
Ik had die dag zieken te . brengen naar de baden, waar
ze in ijskoud water werden gedompeld. Veel geloof maar
geen genezing. Ben keer vroeg een invalide in een rolstoel
me omhoog te duwen de kalvarie-berg op, langs de kruiswegstaties.
Halverwege zei hij me stil te blijven staan en toen in
de waan dat hem een wonder was overkomen, stapte hij uit
karretje en deed onder de kreet "ik ben genezen"
twee, drie passen om daarna door de knieen te gaan. Het
was pijnlijk om zijn teleurstelling te zien.
Mijn geloof in wonderen is sindsdien minder groot.
Tukaram, de zeventiende-eeuwse dichter en mysticus uit
Maharashtra (India), heeft hoogstwaarschijnlijk vele bedevaarten
gemaakt naar het heiligdom van Vitthal in Pandharpur.
Toen hij eens door ziekte verhinderd was deze bedevaart
te maken, gaf hij aan vrienden een boodschap mee aan de
godheid, in de vorm van vierentwintig (24) abhangs, liederen.
Het verhaal wil dat daarop de godheid een adelaar stuurt
naar de plaats waar Tukaram op zijn vrienden stond te
wachten. Die vraagt hem op zijn rug naar Pandharpur te
reizen, maar Tukaram kan dat niet, zegt hij, want is onwaardig
op de rug te zitten waar ook de godheid op reist. Door
dit antwoord ontroerd, bezoekt de godheid Tuka, samen
met zijn echtgenote.
Er is ook een verhaal over een bedevaart, die Tuka maakt
naar de tempel van Shiva te Kothaleshvar: Bens, was het
in de maand april kreeg Tuka zin om de pelgrimeren naar
Shiva's Piek. Hij nam twee geloofscompanen mee, Gangaji
de brahmaan en Santaji Teli. Onderweg waren ze bezig God
te vereren. Waar ze ook onderdak vonden, deden ze een
kirtan, een zangdienst. Gp de zevende dag van hun bedevaart
kwam de bergtop in zicht. Toen knielden ze met oprecht
hart op de grond. Bovenop de hoge berg, Kothaleshvar,
woont de echtgenoot yen Parvati, Shiva. Aan de voet bevindt
zich de heilige stad Singanapur. Er is daar een VIJver.
Omdat er op de berg geen water is, namen ze in die vijver
een bad. Tuka's metgezellen zeiden toen tegen hem: "Laat
ons nu naar boven gaan en Shiva's tempel bezoeken".
Hierop zei de bhakti: "Laten we eerst Shiva te eten
geven en dan zullen we hem bezoeken, als zijn honger gestild
is. Laat ons hier de lastige plichten vervullen."
Ze bereidden op Tuka's verzoek een maaltijd voor vier
personen. Plots verscheen Shiva in de gestalte van Digambur,
met een grote bos verward haar en zijn hele lijf besmeurd
met as. Zijn lichaam gaf niets van zijn echte luister
bloot. In zijn hand was een bedelnap. Hij zei tegen Tuka:"geef
me hier te eten ik ben al veel dagen hongerig in afwachting
je te zien." Tuka gaf hem toen een zitplaats en boog
voor Hem. Toen het eten klaar was, zette Gangaji vier
borden neer. Maar Tuka zei tegen hem: "Laat eerst
onze gast eten en dan zullen wij drie daarna eten."
Op Tuka's voorstel diende Gangaji al het voedsel op slechts
een bord op. De Heer vanKailas, die Tuka's liefdevolle
vroomheid opmerkte, at de hele maaltijd op. Daarna boerend
als uiting van zijn voldaanheid, gaf hij hen zijn zegen.
Hij aanvaarde het water om zijn handen te wassen en kauwde
betelpruim voor het reinigen van zijn mond. Hij zei tegen
Tuka: "Dit alles zal je ten goede komen Tuka."
Na zich zo geuit te hebben, ging de gast berg Kothaleshvar
op. Gangaji Maval was verbaasd en zei tegen Tuka: "Je
voorstel was prima, anders zou de gast hongerig zijn.
gebleven. "Hij zond toen Santaji haastig naar de
stad om de benodigde etenswaren te halen, omdat er vliegen
over zijn poten zwermden, dekte hij ze af met een doek.
Hij kwam snel terug met het noodzakelijke, toen er plotseling
iets ' wonderbaarlijks plaatsvond. Om te kunnen koken
haalde Gangaji de doek van de pan en kijk! De pan zat
vol toebereid voedsel. Toen herkenden de beide metgezellen
het feit dat de Heer van Kailas gegeten had in de gestalte
van een gast en zij hadden onmiddelijk visioen van hem,
omdat zij in gezelschap van een heilige waren. De goddelijke
gunst werd op hun borden uitgeschept en de drie aten met
gevoelens van liefde. Toen beklommen ze de berg en legden
zij hun eerbiedig bezoek af bij Shiva. Vervuld van liefde
hie1den zij een kirtan bij de hoofdingang van de tempel
en vervuld van liefde voor God herhaalden zij de KA V
ADI ABHANG in verschillende vormen. Na er vijf dagen te
zijn gebleven keerden zij naar Dehu terug... Honderduizenden
in Maharashtra (India) doen nog wat Tuka in zijn dagen
deed, geregeld op bedevaart gaan, terwijl ze de liederen
zingen die hij heeft gedicht:
Nu gaan we naar Pandhari
om aan Vithoba's voeten geknield te liggen
Daar op de oever van de Chandrabhaga te Pandharpur zullen
we dansen
Waar alle heiligen een menigte vormen daarheen zullen
we gaan en hun voeten aanraken
Zegt Tuka, we zijn het offerdier
om blij te worden veFtrapt onder al deze voeten
Het is ons, westerlingen, nauwelijks meer gegeven om
doortrokken te raken van zulke diepe godsvrucht. We vliegen
maar af en aan, maar vinden nergens rust, zelfs niet in
ons eigen hart. We hebben geen tijd meer om het stof van
de Kennis te kussen.
|